3-daagse Hoogezand – Munster v.v.

De meerdaagse tourtocht van Tour ’75 ging dit jaar naar Munster. Op vrijdag 24 juni tot en met zondag 26 juni reden 24 fietsers en 2 begeleiders meer dan 540 kilometer. Wat brengt een mens ertoe om zulke afstanden te fietsen en ten slotte weer uit te komen waar hij begon?

Vertrek

De tocht zelf begon vrijdag om acht uur, toen de eerste fietsers met zich meldden bij de bibliotheek. De voorbereiding had verschillende leden in de afgelopen weken al aardig wat tijd gekost. Route, materiaal, begeleiding, onderkomen, inschrijving en informatie was allemaal verzorgd, nu zou het gaan beginnen.

De vrachtwagen van onze sponsor, Oostland Logistics, stond klaar met de laadruimte verwelkomend open.

Derk, onze chauffeur, stond erin om de spullen aan te pakken: bagage voorin, de koelboxen achterin. Er stond een mooi zonnetje onder een wolkenrijke lucht. Langzaam maar zeker vulde het plein voor de bibliotheek zich met rijders in hemelsblauwe stretchpakjes. Vanuit de auto’s kwamen fietsen tevoorschijn. Elke rijder monteerde de wielen, keek even of alles werkte, zette nog even de banden op druk, schoof de bidons in de houder, vulde de rugzakjes met krachtvoer en bananen. Handschoentjes aan, helmpje vast. En naarmate meer rijders klaar waren om te vertrekken, groeide een prettig soort nervositeit onder de fietsers.

Eddy Kielman en Jan Broekema, fietsers van het eerste uur, gingen dit jaar niet mee, maar kwamen ons wel even uitzwaaien. Eddy mocht de tassen van Melle dragen. En Jan kon mooi even Ruud, onze verzorger, ophalen. Harry Rijkens kon zaterdag pas komen, maar bracht alvast zijn fiets naar de vrachtwagen. Björn Vonk bracht reservewielen en een gereedschapskist mee; ook anderen hadden prachtige hoezen met reservewielen bij zich.

De koersdirectie, Piet Guikema, René Heirman en Bert Frans, overlegde nog even kort en controleerde of de navigatie-apparatuur van René en Bert en die in de vrachtwagen klopten met de route in het hoofd van Piet. Iedereen aanwezig? Piet gaf nog even instructie. Vervolgens mochten we gaan.

De partners trokken hun fototoestel en telefooncamera. En kanten zakdoekjes? En daar vertrok de groep van 22 fietsers, iets over negen.

Koffie

Er was weinig verkeer op de weg. De route begon over Meeden naar Pekela en bracht ons via Ter Apel naar Duitsland. Over de grens begonnen de behoefte aan koffie zich aan te dienen. Het was inmiddels al half elf geweest, dus het mocht er onderhand wel eens van komen. Tegen half twaalf, na ongeveer 70 kilometer koersen, doken we een soort parkeerplaatsje op. Hier was een koelboxpauzeplaats. De koffie, verklaarde de koersdirectie, was iets verderop. Hoever? Zo’n 15 kilometer, begrepen we. René en Bert verklaarden, dat hun navigatie alleen de route en niet de afstand tot de pauzeplaats aangaf. Piet leek niet erg onder de indruk van de wens om koffie. De vrachtwagen ging open, de koelboxen kwamen tevoorschijn en het werd rustiger. Uit deze rijk gevulde boxen kwamen sportdrank, cola, mars, bounty, banaan, kaas, droge worst (o, nee, die niet, die was, net als de borrelnootjes voor bij het bier), broodje ei, boterkoek, kwarktoetjes, rijstepap, en nog wat andere versnaperingen tevoorschijn. Twee sigaretjes van Derk later waren we weer op weg. De koffie riep immers.

De route leidde ons langs prachtige kanalen, open velden, rustige wegen. We hadden wind mee. Af en toe viel er een druppeltje water. In de verte zag het er loodgrijs uit, maar dat kon overwaaien. Op verschillende plekken hadden de dorpen de slingers uitgehangen om ons te verwelkomen. En de gang zat er goed in. Iedereen was lekker bezig. Mooie verhalen over eerdere ervaringen, bergtochten, trainingsritten en afwezige Toer-leden gonsden, terwijl de Shimano-groepjes spinden, enkele Campa(gnolo)-groepjes ratelden, de high-tech framepjes glommen en de handjes lagen bij de remmen en de oogjes op de weg. “Auto voor”. “Tegen”. “Voor”. “Tegen”. Volgens Frank Wiertz leek het wel de jaarvergadering.

Ineens kwamen er druppeltjes. Kort daarop druppels. Even stopten we om de regenjasjes aan te trekken. En maar goed ook, want toen kwamen de buien. En nog geen koffie gezien. De wegen gingen over van lappendekenasfalt naar gatenasfalt. Al dat mooie materiaal werd nat, werd vuil, kreeg klappen van de kuilen en slechte bestrating. Wat er toen gezegd werd, kan beter ongeschreven blijven.

Pas na 115 kilometer was er een pleisterplaats. Het regende niet meer en iedereen kon rustig zijn materiaal inspecteren. Remco kwam erachter dat zijn zadel gebroken was. De dames van de Konditorei serveerden koffie en gebak. Hun gezichten waren beschilderd met Duitse vlaggen. “Weltmeisterschaft für Frauen” zeiden ze desgevraagd, “Wir haben zelbs speziale Weltmeisterschaftgebäckchen beschikbahr”. Deze vonden echter geen aftrek. Wij gingen lekker buiten zitten. Hier en daar wrongen rijders hun natte sokken uit. De serveersters kwamen nog een keer met de koffiekan langs. En of de fietsers op de foto wilden.

Na de Kuchen

Hoever nog tot Münster, Piet? Ongeveer 65 kilometer. Uiteindelijk werden het er 80. Het laatste stuk kwamen we langs een zelfbedieningsspoorwegovergang. Als je op een knopje drukte, ging de slagboom open. Ja, mits er op dat moment geen trein passeerde, natuurlijk.

Om vier uur kwamen we aan bij het Jugendgästhaus Aasee. Hoewel het fraai gelegen was aan de Aasee, tussen de Bismarckallee en de Scharnhorststrasse, hadden wij op dat moment genoeg aan de binnenplaats. De 192 kilometer waren met een gemiddelde van 30 km/u en 4 lekke banden afgelegd.

Arrivé en recuperatie

Via de fietsenkelder en de vrachtwagen met materiaal tapdansten we naar de kamers: eerst douchen, dan zouden we wel verder zien. Harold testte op de kamer even het bed uit op functionaliteit, en als een echt roofdier na de jacht trad bij hem al snel een tevreden loomheid in. Het voorbeeld werd door Nicole gevolgd, en pas tegen etenstijd – het volgende jachtmoment – kwamen beide uit hun Ruhestand. Op het terras aan de Aasee wachtten we op elkaar, onder het genot van een flesje bier (Veltins), voordat we om half zeven gezamenlijk gingen eten. Remco had per telefoon bij Harry Rijkens geregeld dat deze zijn reservezadel mee zou nemen. Het tweekeuzemenu bestond uit pangasiusfilet of vegetarisch, met diverse ingemaakte salades naar keuze (geen kiemen, wel komkommer) en yoghurt of kwark toe. Er werd met smaak gegeten van de -eenvoudige doch voedzame- maaltijd. Uw kroniekschrijver leerde tijdens de maaltijd over electrisch bediende derailleurs van Björn en van het belang van een goed voorgelichte klant van Kor.

Na het eten gingen we direct door voor de koffie. Dat wil zeggen, enkelen, want een vrij grote groep, sloeg de koffie over en nam meteen een bier. De keuze bestond uit het zachte, frisse Veltins en het pittige, hoppige Pinkus, het lokale beugelflespils. De heldendaden van weleer werden door Melle zeer kleurrijk beschreven. Een groep rijders uit Enschede kwam als verzopen katten binnen: hun tocht was beslist veel natter uitgevallen dan de onze. Het was aanleiding voor nog meer heldenverhalen. Tegen half tien was de gekoelde biervoorraad van de hotelbar flink geslonken en werd het tijd voor een kleine verkenning van de plaatselijke Horeca. Onderweg wees Rene ons de plek waar we zaterdag pizza zouden eten. Harry Koops kon het niet laten en ging even een praatje maken met een van de medewerkers. Binnen enkele minuten had hij meer informatie uit de nietsvermoedende medewerker gehaald dan een goed voorbereide inval van de FIOD, de Arbeidsinspectie en de Zedenpolitie samen na een week zou opleveren. Even later zaten we op het terras van een nieuwerwets loungecafé aan een voor Duitsland exclusief bier: beugels Grolsch. Terug in het hotel troffen we Kea in de lobby. Haar komst vierden we nog even, maar het lied dat wij erbij inzetten, mocht van de nachtportier kaum een refreintje duren.

De zaterdagetappe

De volgende ochtend was er een route van ongeveer 150 kilometer voorzien, van Münster naar Tecklenburg, met halverwege enkele klimmetjes in het Teutoburgerwoud. Aan het ontbijt zagen we Frank Wolters weer terug. Hij was na de avondmaaltijd even (!) op bed gaan liggen en had het klokje rond geslapen. Piet kondigde aan dat we om half negen zouden vertrekken. Buiten waren Nicole en Harold liefdevol bezig hun fietsen met een poetsdoekje te verzorgen. Herman liep met een spuitbusje teflon. Rene ook. Peter zat al klaar voor vertrek. Bön hielp Remco met de montage van zijn zadel. Piet drong aan op vertrek. Zodra hij weg was werd er nog een balhoofd gesteld. De laatste spullen gingen in de vrachtwagen. Harry Rijkens werd begroet. Piet maande tot vertrek. Anouk zwaaide ons uit. Piet vertrok. De rest had het nog niet helemaal door. Bij het eerste verkeerslicht kwam de groep samen en vanaf dat moment gingen we echt op weg: naar Tecklenburg.

Pieken

Al snel zaten we in het ritme. Onderweg bleek vooral in het Pirandello-deel van de groep een grote drang om de loftrompet over het eigen materiaal te steken. Ontegenzeggelijk zijn het fraaie fietsen. Pardon, lezer, u zegt? Pinarello? Excuus. Volbloedmateriaal. Het was beslist aanstekelijk om het genoegen dat men aan zijn Pinarello-fiets beleeft, te mogen aanhoren. Net als bij enkele Campa(gnolo)-rijders. Andere pedaleurs hoorde je niet ongevraagd over hun fiets, hoewel er beslist fraaie exemplaren tussen rijden. Ieder genoot op eigen wijze van zijn materiaal. Deze relatie tussen rijder en ros zou flink op de proef gesteld gaan worden.

De eerste serieuze gebeurtenis was ter keuze: een spectaculair lange afdaling van zo’n 6 kilometer.

De tweede gebeurtenis was een stevige beklimming, bij Lienen Holperdorp naar de Steengroeve. Deze was voor de hele groep, maar vanaf de voet van de heuvel gebeurde iets wonderlijks met het collectief. Het loste op. Er bestond geen groep meer. Alleen jijzelf en jouw fiets. Man en machine werden een. De beklimming wierp je terug op deze primaire twee-eenheid van fiets en fietser. Alleen met de fiets, trap, na trap, na trap. Pas boven aan de helling, als de klim was volbracht, en je onder enthousiast gejuich van de eerder gearriveerden de druk op je benen voelde verminderen, vloeide je weer terug in de groep. De klim was volbracht. De relatie man en machine versterkt.

Hoever nog tot de koffie, Piet. We hebben er al zo’n 70 kilometer opzitten? Ongeveer 15 kilometer, zei Piet, met stalen gezicht. Ongeveer anderhalve kilometer verderop zaten we aan de koffie op een uniek en ongekend plekje. Zo ongekend, dat onze volgwagen het café lange tijd niet kon vinden. De gastheer maakte op ons een goede indruk met volwassen koffiemokken en verrukkelijke appeltaart of fantastische kruisbessentaart met schuimkop. Wij maakten ook op hem indruk, want hij wilde toch wel even een foto van ons gezelschap.

Na de pauze was er nog één beklimming voor de liefhebbers. Die liep in Tecklenburg vanaf het zwembad naar het voetbalveld. Het was een venijnige klim, waar naar verluid een enkeling toch liever even afstapte. Het taalgebruik nam tijdens de beklimming zulke krachtige proporties aan, dat een bestuurslid de noodzaak voelde om hiertegen bij reglement enkele sanctiemogelijkheden in te voeren.

En dalen

Alles leek fraai te verlopen, totdat we langs de weg pauzeerden wegens een lekke band. Herman schaafde lelijk zijn scheenbeen toen hij iets wilde pakken uit de vrachtwagen. Gelukkig paste Ruud direct doortastend zijn EHBO-ervaring toe. De vrachtwagen ging voor medische hulp met Herman naar Tecklenburg, dat het dichtstbij was. Wij gingen zonder auto verder en arriveerden met 163 kilometer op de teller met een moyenne van 28 km/u terug in Münster.

Daar besefte we dat onze sleutels in de vrachtwagen lagen. Per telefoon was al duidelijk dat het trio naar Ibbenbüren was doorverwezen. Gelukkig konden we een reservesleutel krijgen. Even later stond de vrachtwagen echter bij het driesterrenhotel. Herman was nog niet geholpen. Het was zo druk in Ibbenbüren, dat Ruud, Derk en Herman besloten hadden hun geluk in Münster te proberen. Nadat de spullen afgegeven waren, gingen ze naar de eerste hulp. Vanaf dat moment hebben we in de lobby gewacht op de terugkeer van het vrachtwagentrio. Nu de koelboxen weer terugwaren, namen we bij ons bier wat borrelnootjes.

Italiaans

Tegen zeven uur zijn we zonder het vrachtwagentrio toch maar gaan eten. Frank was er deze keer gewoon bij. We gingen naar Dell’Isola in de Aegidiistrasse. Het personeel sluisde ons snel ver naar achteren, de overdekte rooktuin in, om de gewone gasten een kans op een rustige maaltijd te gunnen. Een geanimeerde conversatie van 23 man waar sterke verhalen met een gulle lach ontvangen worden, voelt voor kleine gezelschappen waarschijnlijk al gauw overheersend aan. In elk geval werd de keuken op de proef gesteld: 23 voorgerechten, 23 hoofdgerechten, 23 drankjes. De drankjes waren er zo. De conversatie ging een versnelling hoger. De schuifdeur naar het restaurant moest maar dicht blijven, vonden de gasten in het restaurant. Maar ja, drankjes, aandrang, en lang niet elke toiletganger schoof de deur toe. De gasten aan de andere kant van de deur wel.

Ondertussen werden van diverse kanten suggesties geroepen naar uw kroniekschrijver, die zich op een hoek van de tafel bevond. Derk en Ruud kwamen binnen: Herman had 20 hechtingen. Hij had zich kranig gehouden, maar nam nu rust in de lounge van het viersterrenhotel. De maaltijden kwamen binnen, prima, met een lekker glas wijn of bier, goede verhalen, prima ervaringen van nu, van eerdere tochten en toekomstige ervaringen. Op enig moment beklom een van ons in een relaas zelfs op keurige wijze de eettafel. Dat dit keurig gebeurde, moge blijken uit het volgende: De gastheer was geenszins ontdaan, maar wilde ons zelfs nog een Sambuca als digestief aanbieden. Helaas was hij te laat, de drang in ons gezelschap was te groot en het peloton vertrok weer. Uw kroniekschrijver meende nog even de schuifdeur te moeten sluiten voor de gasten binnen. Dit gebaar werd op prijs gesteld. “Ihr seit eine Fussballmannschaft?” Na het gezelschap even vriendelijk over dit misverstand te woord gestaan te hebben, liep hij het nu wat ontzielde restaurant door, naar buiten toe, en keek in een lege Aegidiistrasse. Het blijft opletten.

Nazit

Een kleine groep was onderweg naar ons vijfsterrenhotel. Terug in de lounge troffen we Herman aan. Hij had zijn been omhoog en nam rustig de tijd om ons te vertellen van zijn behandeling. De arts had wel 20 hechtingen in zijn scheenbeen gezet. Het wegknippen van onhechtbaar vlees in het middenstuk kostte zoveel tijd, dat de verdoving uitgewerkt was bij het laatste deel van de hechtingen. “Ze vroegen me of ik wat voelde”zei Herman, “maar bij verdoven moesten ze ook prikken en ik wilde er vanaf zijn. Dus zei ik ‘nee’.” Bikkel.

Een echte Zon-dag

De laatste ochtend begon met een beetje grijs weer. De tourdirectie beloofde een tocht van 175 kilometer met een koffiestop na ongeveer 70 kilometer. Wij wisten inmiddels wat dat betekende: 190 kilometer met een stop na 115 km. Na een copieus ontbijt in het restaurant van ons vijfsterren-resort was het tijd om de bagage naar de limousine te laten brengen en te vertrekken. Herman moest verplicht een etmaal rust houden en ging met de auto. De eerste kilometers reden we over natte wegen. Mooie brede wegen werden afgewisseld door smalle verbindingswegen. De navigatie had het vaak goed. Na 50 kilometer begon de zon door te breken en na 70 kilometer kregen we koffie, lekker op een terrasje in de zon. Daarna liep alles geolied, afwisselend over glad asfalt en lappendekenwegen. Mannen als Hiltjo, Pieter, Bert S. en Peter hielden de motor draaiende. Wie naast Jan S. mocht rijden, werd getracteerd op enkele goede anecdotes. Voor we het wisten waren we in Nieuw-Schoonebeek. Daar was de laatste koelboxpauze. Bij enkelen was de kop van de inhoud eraf, maar nergens was de bodem echt in zicht. De volgende rit, naar Exloo, ging voor een groot deel over niet al te effen klinkerwegen. Het was een pittig stukje, omdat er werd gereden met de wijsheid dat je er maar beter hard overheen kunt gaan om minder last van de trillingen te hebben. Sommigen viel dit stuk erg zwaar, mannen als Jellie en Pieter zorgden er regelmatig voor dat de gaatjes dichtgehouden werden. Na deze laatste beproeving was de asfaltweg van Valthe naar Exloo een oase van rust.

Het einde is in zicht

Bij het bordje Exloo hoorden we ons ontvangstcomité al: Eddy, Huib en Jan B zaten centraal op het zonovergoten terras aan een goudgele sportdrank met wit schuifdak. Her en der zaten dagjesmensen voor de Drentsche Rust. Deze rust verdween uit Exloo met onze blauwwitte invasie: Tour ’75 vulde alle overige stoelen op het terras. De bediening vulde Tour ’75 vervolgens met cola en appeltaart. Eddy sprak namens de rijders onze verzorger Ruud en chauffeur Derk lovend toe. Hij nam met mooie woorden afscheid van Ruud, die dit jaar voor het laatst meeging. Ruud, op zijn beurt, sprak zijn waardering uit over de jaren dat hij onze meerdaagse evenementen heeft mogen begeleiden. Daarna was het weer tijd voor sterke verhalen. Onze belevenissen werden bijgeschreven op en afgemeten aan de lijst van overige roemrijke evenementen uit de rijke geschiedenis van de vereniging. Dinand wilde weten van uw kroniekschrijver wat hij er tot heden van vond. Maar dan in twee woorden, graag. Voorwaar, misschien wel de zwaarste uitdaging van dit weekend. Het antwoord: “Nog eens”.

Twee cola’tjes later was het tijd voor het laatste stuk. Soepel reden we met 26 man voor de vrachtwagen uit naar Hoogezand en om vijf uur kwamen we er aan. Bij de bibliotheek hadden we 190 kilometer gereden met iets meer dan 30 kilometer per uur. Het was beslist een prachtige tocht. Meestal vonden we dankzij de navigatieapparatuur goed de weg. Als deze het even niet wist, nam Piet het over. Als zelfs dat niet goed ging, reed de vrachtwagen voor ons uit. Met het hartelijk onthaal en een warm afscheid werd de groep ontbonden en ging ieder weer zijns weegs.

Wat brengt een mens zover dat hij drie dagen 540 kilometer gaat fietsen? Is het omdat de weg er toch al ligt? Gaat het hem om het fraaie landschap? Om de materiaaltest, om wie de hardste fiets heeft of het hardste fietsen kan? Wie de best gevulde koelbox heeft? Gaat het om de heldenrol in de ogen van hun naasten, fraai gekleed in een stretchstof heldenpakje? Is het het roofdiergevoel, de jacht zelf en de lome rust na afloop, niet in een kooi, maar eropuit in weer en wind? Is het de combinatie van man en machine, afgestemd op elkaar, uitgewogen tot een soepel werkende eenheid? Is het de onderlinge afstemming en kameraadschap, de absolute en pure meerwaarde van samenwerking en iets voor elkaar over hebben? Of gewoon de botte gein? Het antwoord is simpel: Ja. Al deze redenen zijn waar. En er zijn er nog veel meer. Neem gewoon al die momenten waarop het plezier van de gezichten afspatte. Wie meegeweest is, die weet het, heeft het beleeft. Daarom, dus.

Paul Mijland.